Willem Vader overleden na aanvaring met zeemijn

Op 15 april 1918 liep de loodsboot van Willem Vader op een zeemijn. Hieronder twee krantenartikelen. Foto's van de begrafenisstoet en de begrafenis zelf zijn te vinden onder de genealogische gegevens van Willem Vader en zijn vrouw Maria Catharina Contant.

Uit De Zeeuw, 16 feb. 1918:

Ernstige mijnontploffing

Negen personen omgekomen

Nader meldt men uit Vlissingen dd. 15 Febr.:

Betreffende de ernstige mijnontploffing, welke heden in het Oostgat plaats had, kunnen wij de volgende bijzonderheden mededeelen: een Arnemuidsch visschersvaartuig, de „ARN 16" was hedenmorgen in het Oostgat bij Westkapelle aan het visschen en kreeg toen een mijn in het net. De schipper sneed het net af en verankerde de mijn. Een juist passeerende torpedoboot werd door den visscher in kennis gesteld met het feit, waarna de torpedoboot naar Vlissingen stoomde en daar aan de Marine kennis werd gegeven, dat er een mijn verankerd was.

Hedenmorgen half tien vertrok daarop het stoomloodsvaartuig no. 14 onder bevel van den loodsschipper‚ thans buitengewoon luitenant ter zee 3e klasse W. Vader naar het Oostgat. Een luitt. ter zee 2e. klasse ging mee teneinde de mijn onschadelijk te maken. Behalve deze 2 officieren waren nog aan boord 6 man van het machinepersoneel en het dekpersoneel, 1 kok en 1 oppasser.

Het loodsvaartuig stoomde naar het Oostgat. Daar werd de ‚,Amemuiden 16“ aangetroffen en op sleeptouw genomen, teneinde de verankerde mijn op te zoeken.

Dit ging niet gemakkelijk, doch ten slotte werd de mijn toch gevonden en begaf de luitenant ter zee zich aan boord van het visschersvaartuig.

Nauwelijks was deze aan boord of het loodsvaartuig liep op een mijn en een vreeselijke ontploffing volgde.

De commandant Vader werd dadelijk gedood, doch men slaagde er in zijn lijk op te halen. Van de andere opvarenden van het loodsvaartuig werden de loodsen A. Hoeken en Spuy benevens de loodskweekelingen Huyg en Lefeber en de oppasser Brouwer in de golven geworpen. Men slaagde er niet in hun lijken te vinden. Door de reusachtige ontploffing was ook het visschersvaartuig snel gaan zinken.

Van de 5 zich daarop bevindende opvarenden werden de luitenant ter zee en een der visschers gered, terwijl de 3 andere in de diepte verdwenen.

Deze mijnontploffing heeft dus aan 9 menschen het leven gekost.

Van de andere opvarenden werden enkele gewond. De geredden welke in 2 sloepen plaats namen, werden‚ spoedig opgepikt door een zich in de nabijheid bevindende torpedoboot en naar Vlissingen overgebracht.

Van de gewonden werden 2 naar het ziekenhuis gebracht, terwijl ook het lijk van den commandant derwaarts werd vervoerd.

Wij vernemen nog dat de ramp plaats had hedenmiddag 12 uur en dat kort na het ongeluk, zoowel het loodsvaartuig als het vísschersvaartuig in de diepte verdwenen.

Dat de ramp in Vlissingen diepen indruk heeft gemaakt, laat zich wel begrijpen.

Uit Vlissingse Courant van 19 feb. 1918:

LAATSTE BERICHTEN

DE BEGRAFENIS VAN DEN LOODSSCHIPPER W. VADER.

Een ontzaglijke menigte verdrong zich hedenmiddag op den Boulevard Bankert, toen even na één uur de droevige lijkstoet, die den loodsschipper Vader grafwaarts geleidde van het sterfhuis vertrok. En 't was of de stroom zelf een wijle zweeg, toen de droeve treurmuziek klonk en de doode nogmaals voorbij zijn woning gevoerd werd, waar een treurende weduwe en kinderen den geliefde hadden zien uitdragen en nu zoo alleen achterbleven.

Onbeweeglijk lag daar de Schelde, in 't glanzende zonnelicht, en waar ze de zee ontmoet of op Zeenwsch-Vlaanderens kust stuit, omhulde haar de sluier van den nevel. Naar dien vloed moest ik een wijle staren. Daar toch werkte schipper Vader, daar toonde hij zich den bekwamen zeeman; die zee had hij lief..., daar viel hij op zijn post, daar slapen nog die anderen met hem gestorven.

Dank vooral aan het tactisch optreden der politie heerschte de voorbeeldigste orde en langs de Coosje Busken- en- de Spuistraat, op het Bellamypark en den Nieuwendijk, in Walstraat en Badhuisstraat, tot aan het kerkhof toe, stond een dichte menigte, die eerbiedig den doode groette, toen hij traagkens voorbij hen reed, gehuld in de plooien van Neerland's vlag. omringd van een rijken bloemenschat

't Vuurpeleton van de marine stapte vooraan.

In de volgkoetsen hadden plaats genomen de familieleden, de overste P. C. Corps, commandant van de „NoordBrabant”, vertegenwoordiger van den minister van marine, de heer J. W..A. F. Van Maren Bentz van den Berg, schout-bij-nacht-titulair, hoofdinspecteur van hel loodswezen, vertegenwoordiger van den opperbevelhebber van land- en zeemacht, de vice-admiraal W. C. J. Smit, commandant van Zeeland. In den stoet gingen luit-kolonel Van Borselen, versperrings-commandant, overste H. J. L. Muskeijn, die den commandant van Walcheren, kolonel Gooszen, vertegenwoordigde, en officieren van land- en zeemacht. Daarna volgde een afdeeling marine en het geheele loodsencorps met omfloerste banier.

Een tweede afdeeling marine sloot den langen, indrukwekkenden stoet.

Ook op „Vredehof” was een talrijke schare aanwezig. Nabij de groeve merkten wij o.a. op den burgemeester, den heer jhr. mr. Van Doorn van Koudekerke.

De zon speelde door de hagen en boomen, waar reeds het nieuw leven bot Heet in de verte dreunde ‘t kanon, als om ons te herinneren aan den oorlog, die ook weer aan negen Nederlanders het leven eischte.

Men had schipper Vader de laatste rustplaats bereid bij de groeve van den stuurman Benckhuyzen, en op een krans lazen we nog den naam „Westpolder" welke ons aan een andere ramp herinnerde, die eveneens een zoon van Vlissingen, een echtgenoot en vader eischte. En hoeveel nog!

Hoor, droevig klaagt de pijper! 't Is als een lied van smarte, dat het windje ons aanbrengt en nu boven de graven ruischt. Daar naast ons twee graven van kinderen. Welk een hoekje van tragiek hier!

En het open graf wacht... Wij denken aan die duizenden en duizenden graven, gansch Europa door voor ontijdig gestorvenen... De natuur wil ons nieuw leven schenken, maar de dood blijft de grote oogster.

De stoet schrijdt door de laan. Plehtigr stilte hangt dan over die groote massa en aller oogen zijn gevestigd op de lijkkist, welke thans grafwaarts wordt gedragen, door onderofficieren der marine. Een salvo klinkt en die groet trilt zeker in honderden harten na.

De vlag, de pet, en de degen worden van de lijkkist verwijderd... en nog even schijnt de doode als boven het graf te zweven. 't Is of men aarzelt schipper Vader voor altijd in de groeve neer te laten. Aangrijpend siddert de treurmuziek, en de pijper en roffel vertolken het leed, dat ons allen bevangt.

Dan weer een salvo, en langzaam zakt de kist neer. Uit veler oog rolt een traan. O, hoe treft ons de smarte van den ouden vader, die zelf zeeman is geweest en honderden schepen veilig naar de haven bracht, die, na de gevaren en de moeilijkheden van zijn loopbaan rust meende te genieten, maar wiens levensavond nog zoo zwaar wordt beproefd. Daar staan twee zonen van den gevallene en een draagt ook weer de uniform van de zee, die zeemansjongens lokken blijft met onweerstaanbare kracht. Daar staan broeders en voor al die familieleden moet soms die ramp en dit zware verlies een droom schijnen.

Overste P. C. Coops, commandant van de „Noord-Brabant” treedt naar voren en in naam van den opperbevelhebber van land- en zeemacht betuigt hij aan de familie de diepe deelneming van Z. Exc. in dit zware verlies. Hij herinnert, hoe de luitenant ter zee W. Vader in zijn nieuwe functie de eerste reis waarnam en gevallen is op de brug van zijn schip, de schoonste plaats, waar een zeeman sterven kan.

Daarna voert vice-admiraal Smit, commandant van Zeeland 't woord. Hij ook wijst op die eerste reis van luinant ter zee Vader. Hier in Zeeland, staan wij op den voorpost. De natuur toont ons hier de voorboden van de lente met vredesgedachten, dit graf spreekt ons van den oorlog en zijn slachting. Omdat die oorlog woedt, moeten wij altijd gereed zijn schending van onze neutraliteit te weren, en de post der marine is aan den ingang der zee, op gevaarlijke plaatsen. Op die post is Vader getroffen. Zijn schip ging verloren door een mijn, samen met de ,,Arm. 16”. Eenige andere mannen verloren daarbij het leven. Hun lijk is nog niet gevonden.

En zeker sprak de vice-admiraal naar aller hart, -toen hij bij deze groeve plechtig ook de namen dier overige gevallenen noemde: A. Hoek, adjudant, Ruig en Le Feber, kwartiermeesters, Brouwer, milicien, die dus tot de marine behoorden, dan G. Spuij, zeeloods, en van de visschers L. en C. van Belzen, vader en zoon, en Hendrik Marijs.

Met weemoed, aldus vervolgde spreker, denken wij terug aan de ramp van Vrijdag, die deze kostbare levens eischte. Voor de familie is het een troost te weten, dat die mannen vielen in trouwe plichtsbetrachting en voor ons is het een aansporing onze beste krachten te geven aan den dienst van het land.

Dat de asch van schipper Vader in vrede ruste!

Met de diepste ontroering hadden de aanwezigen naar deze indrukwekkende woorden waarden geluisterd, en zeker gingen de gedachten naar hen, wien nog geen graf bereid kan worden, maar die ook begrepen waren in deze zoo verdiende hulde.

Ten slotte nam de heel J. W. A. F. Van Maren Bentz van den Berg, vertegenwoordiger van Z. Exc. den minister van marine het woord. Diep bewogen herdacht hij schipper Vader, met wien hij zoo lang samengewerkt heeft.

Eerst vervulde hij de opdracht van den minister en drukte hij diepe deelneming uit met het zware verlies voor vrouw en kinderen, ouders en familieleden. Na zijn schitterende loopbaan bij het Nederlandsch loodswezen, waar hij den hoogsten rang bereikte, moest schipper Vader in zijn nieuwe functie den dood vinden.

Vader was Nederlandsch loods ook, en in dit district zijn veel mannen, die uitblinken door toewijding en plichtsbetrachting. Vader was een van hen. Hij had een hooge opvatting van zijn plicht. Dat toonde hij o.m. bij de redding van achttien opvarenden van den driemastschoener ,,Marie”, die op de Banjaard was gestrand. Vader moest en zou hulp verleenen, al gevoelde hij hoogte verantwoording voor bet schip, dat hij loodste en nu op een zeer gevaarlijke plaats meest brengen, aan den rand van de gevaarlijke bank. Maar door zijn uitnemende kennis zeemanschap, zijn kennis van de stroomen op dat ogenblik, door zijn behendigheid en voorzichtigheid slaagde hij er in bij 't ongunstig weer toch, de achttien mannen te redden.

En niet ver van de plaats, waar hij toen zijn groote naastenliefde toonde, is hij nu zelf gevallen.

Vader en ook die andere gevallenen hebben hun leven gewijd aan het edel beroep van loods. Want het beroep van loods is edel: het bestaat uit het verleenen van hulp en het geven van goeden raad, en zonder die hulp en dien raad zouden anderen voortdurend in groot gevaar verkeeren. Schipper Vader begreep dat edele van zijn beroep en hij hield het hoog. Het loodswezen beeft ruim zijn deel gehad van het oorlogsleed. En toch moeten we nog dankbaar zijn, dat tot heden niet meer offers werden geëischt.

Wij voelen mee het schrijnend leed van de vrouw en de kinderen, van de ouders om verdere familie, en nogmaals spreken we ‘t hier ontroerd uit, dat de heer W. Vader was een braaf man, edel en trouw, die diep betreurd wordt door allen die hem kennen.

Een broer van den heer W. Vader dankte diep bewogen in naam der famalie voor de groote eer, den overledene bewezen.

De commandant van Zeeland dankte daarop de officieren voor hun tegenwoordigheid.

Met een laatste bloem in ‘t graf namen de bejaarde vader, de zonen, de broeders en autoriteiten afscheid.

Schipper Vader is op treffende wijze naar zijn laatste rustplaats geleid.

A. HANS.