“De onwaardige dienaar” uit Meliskerke
Uit het leven van Jan Vader (1819-1901)

Bron: Oude Paden
Gepubliceerd op: 1 juni 2001, pg. 40-49
P. Davidse, P. van Dijke, D. Janse.

Een eeuw geleden, op 14 juli 1901 overleed in Meliskerke de oud-wagenmaker en oefenaar Jan Vader. Honderd jaar geleden. Een tijd voor herdenking. Wie en wat was Jan Vader? Hij noemde zichzelf "een onwaardige dienaar". Verder is hij nooit gekomen. Hij stond niet hoog met zichzelf, maar had hoge gedachten van zijn God en Schepper. Dat kunnen we opmaken uit de geschriften die hij naliet. Nu het honderd jaar geleden is dat hij overging van de strijdende naar de triomferende Kerk, past het ons hem te gedenken met een terugblik op zijn leven.

Jan Vader werd op 23 september 1819 geboren te Meliskerke in het wagenmakersgezin van Elisias Vader en Neeltje Paauwe. Jan werd op 10oktober van dat jaar in de plaatselijke Hervormde Kerk gedoopt. Hij heette naar zijn grootvader van vaderszijde. Na Jan werden in het gezin nog twee jongens geboren, die beiden een paar maanden na de geboorte stierven. Zo groeide

Jan als enig kind op. Hij werd wagenmaker en leerde dat vak bij zijn vader.

Uit zijn jeugdjaren is niet veel bekend. Hoewel de jeugd in die tijd niet lang naar school ging, is het toch wel duidelijk dat Jan behoorlijk wat leerde. Hij kreeg op 27 maart 1835 een "Eerekroon", die te vergelijken is met een diploma voor goed gedrag. Jan kreeg deze onderscheiding voor zijn goede gedrag en tot aanmoediging voor nieuwe vorderingen. De eer werd verdiend "in de School van den Onderwijzer" te Meliskerke. In dit gebaar proeven we de geest van toen. De deugd werd aangeprezen en beloond. Gezien de leeftijd van Jan moet het wel voor een vervolg­ cursus of iets dergelijks geweest zijn; Jan was de lagere schoolleeftijd al voorbij. Mogelijk was het voor een tekencursus die hij volgde. Uit een aantal nagelaten gekleurde pentekeningen blijkt dat hij een bijzonder goed tekenaar was. Hij zal deze vaardigheid voor zijn beroep nodig hebben gehad: op Walcherse wagens, vooral op de luxe verenwagens, werden door de wagenmakers fraaie letters en versieringen aangebracht. De tekeningen of proefwerken bevatten teksten met een geestelijke strekking in sierlijke letters geschreven.

Op 28 maart 1845 trouwde Jan op 26-jarige leeftijd in Zoutelande met de daar wonende Kornelia Adriaanse. Het kersverse paar Vader nam intrek in de woning behorend bij de wagenmakerij in Meliskerke. Vader Elisias trok zich terug uit de zaak en maakte plaats voor zoon Jan.

Kerkelijke interesse

Ten gevolge van de Afscheiding van 1834 waren op het eiland Walcheren kerkdiensten gehouden buiten de Nederlandse Hervormde Kerk om. Biggekerke kreeg bekendheid door het optreden van ds. H.J. Budding. Op de buitenplaats Sint Jan ten Heere onder Domburg, eigendom van de landedelman Jonkheer Willem Versluijs, preekte de Axelse oefenaar J.W. Vijgeboom bij een groep afgescheidenen. Ook Budding preekte daar wel eens. Nadat ds. L.G.C. Ledeboer in Benthuizen afgezet was, preekte ook hij regelmatig op Sint Jan ten Heere.

De jonge Vader was erg geïnteresseerd in het kerkelijke leven. Hij was ook veel bezig met zijn eigen geestelijke leven. Hij zag de afglijding van de vaderlandse kerk en kon zich niet verenigen met de gang van zaken betreffende de nieuwe psalmen en de reglementen. Nog zwaarder woog hem de afwijking van de rechte gereformeerde leer en de afzetting van rechtzinnige predikanten.

Belijdenis bij ds. Middel

Na hun trouwen ging de vrouw van Vader met attestatie over van de Hervormde Kerk van Zoutelande naar die van Meliskerke. Jan Vader was in die kerk gedoopt, maar wilde er geen belijdenis afleggen. In de winter van 1847 werd hem door de plaatselijke predikant ds. M. van Leeuwen, gevraagd naar de catechisatie te komen om zich voor te bereiden op het lidmaatschap. Jan Vader schreef daarover: " ...dat ik geen genegenheden hadde om aan zijn verzoek te voldoen-het bracht mij in de banden en ik begon te begeeren en om ligt te vragen waar de kudde gelegerd was-en toen kwam mij voort uit Hooglied I dat ik moest uitgaan op de voetstappen der schapen en legere bij de woningen der herderen. Dadelijk bemerkte ik dat mijn genegenheden geleid en bestierd wierden naar de vergadering der afgescheidenen en deszelfs leeraars. In twee opzichten, zo in hare belijdenis der Waarheid alsmede in haar leven bemerkte ik in mij gemeenschap te hebben met haar...”.

Jan ging naar zijn dominee en verklaarde zijn gemoedsgesteldheid ten opzichte van de Nederlandse Hervormde Kerk. Hij bracht de dominee onder het oog hoe de kerk vrome en godzalige leraars had uitgeworpen en dat hij die kerk nu beschouwde als een vergadering van vervolgers der waarheid. Daarom kon hij zich niet aan haar verbinden. Toch kwam op dit standpunt later hevige bestrijding. Het bracht hem in de war, zo schreef hij, "omdat in die kerk toch ook nog trouwe dienaren gevonden werden". Het was dus in feite geen valse kerk. Intussen werd de betrokkenheid op de afgescheidenen wel sterker. Het duurde echter nog enige jaren voor hij zich bij hen aansloot. Toen in 1850 zijn vrouw het derde kind verwachtte, ging deze zaak hem zwaarder wegen. De eerste twee kinderen, Elisias en Jacobus, waren in de Hervormde Kerk gedoopt. Jan kreeg er steeds meer bezwaar tegen om daar nog een kind te laten dopen. Hij had bijvoorbeeld veel achting voor ds. H.H. Middel, de afgescheiden predikant in Middelburg. Vaak ging hij daar naar de kerk. Het kostte Jan veel strijd om tot een beslissing te komen. Bij zijn vrouw vond hij geen steun. Zij voelde zich sterk gebonden aan de kerk waarin zij was gedoopt en waarin zij belijdenis had afgelegd. Hoewel zij wel inzag dat de kerk niet op de goede wegwas, wilde zij geen scheuring in de vaderlandse kerk, geen afscheiding van die kerk.

Uiteindelijk koos Jan Vader voor ds. Middel. Hij werd hierin gesterkt door de woorden: "Gaat henen in deze uwe kracht." In mei 1851 legde hij belijdenis af voor de kerkenraad in Middelburg. Kort daarop doopte ds. Middel het derde kind van Jan Vader, dat Gornelis heette en later wagenmaker werd in Oostkapelle. Tot Vaders verwondering kreeg hij hierin geen tegenstand van zijn vrouw.

Geachte ingezetene

Jan Vader stond bekend als een bekwaam vakman. In een agrarisch dorp als Meliskerke was er voor de wagenmaker altijd veel werk. Hij werkte dan ook met een knecht en later met zijn zoons Elisias en Gornelis. Bovendien had hij ook nog wat grond in de directe omgeving van Meliskerke. Daarop verbouwde hij aardappels en veldvruchten. Het ging hem maatschappelijk goed. Jan was ook niet onbemiddeld. In 1862 werd hij lid van de gemeenteraad en het burgerlijk armbestuur. Hieruit blijkt dat hij toch enigszins vermogend was, hetgeen destijds een vereiste was om dergelijke functies te bekleden.

Kerkelijk leven

In die tijd onttrokken zich steeds meer mensen aan de Nederlandse Hervormde Kerk en gingen over tot de Afgescheidenen of de Ledeboerianen. De afgescheiden gemeente van Middelburg, die intussen de vrijheidsaanvrage had ingediend, en dus een Christelijke Afgescheiden Gemeente was geworden, institueerde in 1869 een zelfstandige gemeente in Meliskerke. Een streekgemeente voor Noordwest-Walcheren met een eigen kerk en pastorie.

De Meliskerkse leden van de Middelburgse gemeente vonden nu kerkelijk onderdak in het eigen dorp. Ook de familie Vader hoorde daar bij. Jan Vader was een van de eersten die in het ambt van ouderling werd gekozen. Hij bedankte enkele malen, omdat hij het niet aandurfde. Was hij zo onzeker van eigen staat en leven? Kennelijk toch niet. Het gebeurde wel dat hij bij ontstentenis van de predikant, op verzoek van de kerkenraad, een stichtelijk woord sprak in de gemeente. En hij deed dit zelfs met enige vrijmoedigheid. Maar de dominee en een deel van de kerkenraad lieten blijken niet gediend te zijn van de bevindelijke toespraken van dit gemeentelid. Vader voelde zich inmiddels meer en meer aangetrokken tot de Ledeboerianen, die in Aagtekerke en Middelburg kerkten. Vaak bezocht hij hun kerkdiensten.

Familieomstandigheden

De 17e december 1872 was voor Jan Vader een droevige dag. Zijn vrouw stierf die dag op 49-jarige leeftijd. Jan bleef achter met zijn 11-jarige dochter Neeltje en een oude hulpbehoevende moeder. Hij deed zijn wagenmakerij over aan zijn oudste zoon Elisias en bouwde voor zichzelf een nieuwe woning in het dorp. Nu kreeg hij wat meer tijd voor zijn gezin. Hij besteedde ook vele uren aan het schrijven van brieven aan geestelijke vrienden en behield van deze brieven kopieën die bewaard zijn gebleven. Intensief hield hij zich nu bezig met de zaken van kerk en godsdienst.

Inmiddels baarde zijn huishouding hem veel zorgen. In mei 1876 kreeg hij een huishoudster, de 46-jarige Catharina Janse uit Oostkapelle. Voor Vader was zij geen onbekende: zij was voordien in dienst op de boerderij van Sint Jan ten Heere. Vader ontdekte in haar de eigenschappen van een goede huisvrouw en ook in geestelijk opzicht hadden zij veel betrekking op elkaar. Zowel Vader als Kaatje, zo werd zij genoemd, kwamen tot de ontdekking dat de Heere hen naar elkaar had geleid en dat zij op grond daarvan en op grond van liefde en begrip voor elkaar een huwelijk konden aangaan. Dat gebeurde op 3 november 1876.

Ledeboerianen

Vanaf 1836 hielden sommige Walcherse afgescheidenen, zoals we eerder al zagen, kerkdiensten op de buitenplaats Sint Jan ten Heere, gelegen in de omgeving van Aagtekerke. De buitenplaats was in bezit van de Middelburgse landedelman jonkheer Willem Versluijs. Versluijs had ook in Middelburg bezittingen, waaronder een bijzonder fraai patriciërshuis aan de Lange Delft. Hij woonde daar in de wintermaanden en verbleef in de zomermaanden op Sint Jan ten Heere. Deze vooraanstaande en gezaghebbende persoon was een grote steun voor de veelal eenvoudige afgescheidenen. Vanaf 1856 werden ook kerkdiensten gehouden in een aangebouwde kerkzaal aan de woning van Versluijs in Middelburg.

Ook ds. L.G.C. Ledeboer, die in 1840 uit de Nederlandse Hervormde Kerk werd gezet, preekte op Walcheren. Uiteindelijk ontstonden daar de zogenaamde ledeboeriaanse gemeenten die, in onderscheiding van andere afgescheiden gemeenten, geen vrijheidsaanvrage hadden ingediend. Eén van die gemeenten was in Sint Jan ten Heere, een andere in Middelburg.

Jonkheer Versluijs overleed op 5 september l875-Zijn weduwe verkocht de buitenplaats Sint Jan ten Heere, die later werd afgebroken. De Ledeboerianen bouwden ter vervanging van hun vergaderplaats een nieuwe kerk in Aagtekerke. De kerkzaal in Middelburg met de bijbehorende gebouwen werd bij testamentaire beschikking door jhr. Versluijs aan de ledeboeriaanse gemeente gelegateerd.

Men had dus wel vergaderplaatsen maar geen predikanten. Na het overlijden van ds. Ledeboer in 1863 hadden de ledeboeriaanse gemeenten nog maar één predikant, namelijk ds. Pieter van Dijke. In 1872 werd David Janse uit Oostkapelle lerend ouderling bij de ledeboeriaanse gemeente in Middelburg. Aagtekerke had geen eigen voorganger.

Jan Vader had nogal wat vrienden bij de Ledeboerianen in Aagtekerke. Toen hij op 27 december 1876 stond te kijken naar de afbraak van Sint Jan ten Heere werd hij daar aangesproken door een Ledeboeriaan. Vader noemde de man later "één die tot dat hoopje volk behoorde." Deze vroeg hem of hij, als straks de nieuwe kerk in Aagtekerke, klaar zou zijn, daar eens wilde voorgaan. De schrik sloeg Vader om het hart. Hij zei: "Welnee mijn vriend, denk daar niet over, uw gedachte over mij is verkeerd, ik ben de man niet en ik heb daar ook de vereiste gaven niet voor”.

Maar hiermee was de zaak niet af. Vader herinnerde zich een droom van twee jaar terug, waarin twee mensen van een andere kerkelijke richting hem verzochten bij hen in de bediening te komen. Hij had toen niet veel aandacht besteed aan de droom, maar nu kwam deze met kracht terug. En hij wilde niet! Hij had geen begeerte tot dat ambt en voelde ook geen roeping daartoe. Maar het liet hem niet meer los.

In gesprekken met Ledeboerianen merkte hij steeds meer, dat men in hem de toekomstige dienaar zag. Vader bracht daar tegenin, dat hij niet bekwaam was, geen roeping had en dat David Janse, de Middelburgse oefenaar, ook verplichtingen had ten aanzien van Aagtekerke. Hij schreef zelfs dat de vrees voor de bediening een rustverstorende vijand in hem werd. De onwil in hem was zo groot, dat hij er zelfs geen lust toe had er met de Heere over te handelen. Dus geen gebed! Ook met zijn vrouw wilde hij er niet over praten, maar zij begon er zelf over. Ze had de kerkbouw in Aagtekerke bezichtigd en werd er toen bij bepaald, dat haar man daar in de bediening zou staan. Zijn vrees werd hierdoor alleen maar groter. Zijn besluit om een eventueel verzoek te weigeren stond bij hem vast. Voor alle zekerheid ontliep hij de Ledeboerianen. Op 18 april 1877 nam ds. Van Dijke de nieuwe kerk in Aagtekerke in gebruik. Uit vrees voor nadere contacten verzuimde Vader die dienst. Men had daar nu wel een kerk maar geen voorganger.

Roeping tot oefenaar

Op 20 april 1877 kreeg Vader bezoek van de lerend ouderling David Janse. Janse had een brief bij zich en bood die aan namens de ledeboeriaanse kerkenraad. Vader wilde de brief niet aannemen en zei tegen Janse wel te weten wat er in stond. Janse drong er op aan om de brief te lezen, de zaak rustig te overdenken en binnen zestien dagen antwoord te geven. Verder sprak deze nog over zijn eigen weg van toeleiding tot het werk der bediening. Hij drong aan om "geen grond te stellen in hartstochtelijk gevoel of driftige bewegingen des gemoeds, noch in het wachten op bijzondere voorkomingen, maar op de opening des Woords". Vaders zwakke punten, hartstochtelijk gevoel en wachten op bijzondere voorkomingen waren door Janse goed opgemerkt. Zijn aandringen op de opening van het Woord was zeker niet misplaatst. Toen Vader, na vertrek van Janse, de brief opende las hij het volgende;

“Middelburg, 19 april 1877

Waarde en zeer geachte broeder! Genade en vrede zij u.

In onze heden kerkeraadsvergadering, ter Spraake gebragt, en tot voorstel gemaakt zijnde, om onder biddend opzien tot den Koning der Kerk uit te zien, naar een voorganger in het kerkgebouw te Aagtekerke. En in de gemeente als zodanig dienende, zoo is met algemeene stemmen En innige zielsbegeerte; En ook zoo ver ons bewust is, van zeer velen in de gemeente, de keuze hiertoe op uw persoon gevallen, gevende den roeping aan Ued. over, om dezelve tussen de Heere en uw gemoed, naar des Heeren woordt te overwegen, en naar rijp beraad een bepaald antwoord te geven. Wij wenschen dan biddend uit te zien, of het den Heere behagen mogte deze roeping te zegenen, en uw hart te bewerken door Zijnen heiligen Geest, om met het onze in één te sluiten tot heil van Sion en opbouw Zijner Gemeente. Namens de kerkeraad,
P. van Dijke - President; D. Janse-Schriba.”

Zestiendaagse strijd

Voor Vader brak nu een zestiendaagse strijd aan. Hij noemde het later "een Strijd en Worsteling tussen mijn ongebogen dwazen wil en des Heeren goeden, dog doortrekkende wil". Zijn vrouw waarschuwde hem niet op te trekken zonder gezonden te zijn, maar aan de andere kant ook niet onwillig te blijven als Sions Koning roept. Dat maakte nu juist zijn strijd uit. Vader had geen duidelijke roeping maar durfde ook niet weigeren. Hij voelde dat hij zich moest onderwerpen, maar verzette zich daar tegen. De afhankelijkheid was verre van hem, het gebed van David: "Heere maak mij Uwe wegen bekend en leer mij Uw paden" was hem toen onbekend.

Vader ging overleggen met vrienden. Zijn geestelijke vriend, de molenaar Zacharias Verhage, de koster, kon hem geen raad geven. Maar uiteindelijk kon hij er toch "Amen op zeggen dat God zijn vriend Vader bracht tot een gedeelte van Zijn Erf-en Bondsvolk". Echter, Vaders karakter kennende, zei hij ook "Als God niet tussenbeide komt zal hij het nooit aannemen”.

Maar God kwam tussenbeide. Op zondag 6 mei 1877 ging Vader 's morgens in de eigen gemeente in Meliskerke naar de kerk. 's Middags ging hij naar een dienst van oefenaar David Janse in Middelburg. Onderweg naar Middelburg overviel hem een hevige innerlijke strijd. Toen werd ''Reus Wanhoop'' verslagen. Dit was het uur en de plaats waarop hij ingewonnen werd voor de dienst des Heeren. Hier viel het besluit om de kerkenraad een positief antwoord te geven.

Intree

Op Hemelvaartsdag, 10 mei 1877. deelde Janse de gemeente van Aagtekerke mee, dat Vader het verzoek tot de bediening in die gemeente had ingewilligd. De intrede werd vastgesteld op de eerstkomende zondag, 13 niei l877-Die zondag regende het echter zo hard, dat de wegen en landerijen tussen Aagtekerke en Meliskerke onder water stonden. Het was niet mogelijk om van het ene dorp naar het andere te lopen.

Vader kwam opnieuw in zware strijd over zijn roeping. Maar de volgende zondag, Pinksterzondag 1877, verbond hij zich aan de ledeboeriaanse gemeente van Aagtekerke. Hij trok op "om zich onder angst en vrees met dat Volk te verbinden", zo schreef hij zelf. Hij dacht de woorden te zullen missen en onder de dienst te bezwijken. In die dienst verklaarde hij de gemeente iets van zijn lastbrief. In het begin van zijn spreken week hij, door ontroering en vrees, wel van zijn punt af, maar hij herstelde zich en sprak met vrijmoedigheid en in tranen over Gods wonderlijke leiding met hem tot het werk der bediening. Ook de volgende dag, tweede Pinksterdag, preekte hij ''s morgens in Aagtekerke.

Vader hield zich bij het preken aan een concept. Eerst hield hij een voorafspraak. Wel gebeurde het soms dat tijdens de schriftlezing een tekst uit het hoofdstuk hem zo aansprak, dat hij zijn voorafspraak op die tekst richtte. Veelal ging de bediening gepaard met vrees en zuchten. Maar ook merkte hij dat er stichting van zijn preken uitging. De vromen getuigden daarvan.

Kerkelijk gebonden.

Dit voorgaan was eigenlijk een wat vreemde situatie. Jan Vader, die lid was van de Christelijke Gereformeerde Gemeente, was voorganger bij de ledeboeriaanse gemeente. Voor hem zelf was dat niet moeilijk. Hij meende dat het goed was om de Ledeboerianen tijdelijk te helpen. Dat was volgens hem niet meer dan zijn plicht ten opzichte van zijn medechristenen. Hij wenste niet aan "partijziekte" mee te doen. Zijn eigen kerkenraad dacht daar anders over en waarschuwde hem op deze weg niet door te gaan. Vader verdedigde zich met de bewering dat in zijn oog deze dienst tijdelijk zou zijn. Maar toen het tijdelijke karakter verdween, werd van twee kanten druk uitgeoefend.

De ene partij beweerde; "U behoort niet meer bij ons, omdat u in een ander kerkverband preekt" en de andere partij zei: "Als u de anderen niet loslaat kunt u eigenlijk niet bij ons horen". Uiteindelijk eisten beide partijen duidelijkheid. Het gevolg was dat hij van de Christelijke Gereformeerde kerkenraad "een schriftelijke attestatie begeerde om van dit deel van des Heeren erfdeel over te gaan tot een ander deel daarvan ". Die attestatie kreeg hij niet. In plaats daarvan werd hij ''ontslagen'' uit het kerkverband. Zo werd hij losgemaakt van de Christelijke Gereformeerde Gemeente en als lidmaat verbonden aan de ledeboeriaanse gemeente, waar hij ook ouderling werd. Na vier maanden van twijfel en strijd, nam hij de verkiezing aan en werd lerend ouderling in Aagtekerke. Ds. Van Dijke bevestigde Vader als zodanig.

Buiten Walcheren

De Walcherse ledeboeriaanse gemeente had nu twee lerende ouderlingen: Janse in Middelburg en Vader in Aagtekerke. Reeds toen was er, te oordelen naar Vaders schrijven, een Controverse tussen hem en Janse. De condities waaronder Janse oefenaar werd, waren volgens Vader aanvechtbaar. Vanaf die tijd merken we in Vaders brieven gerichte verdachtmakingen tegen Janse. Janse was blijkbaar wat voorzichtiger. Hij beschuldigde Vader niet, integendeel, hij werkte er aan mee om hem op de preekstoel te krijgen. In zijn geschriften komen we ook geen beschuldigingen tegen. Beiden bleven met ds. Van Dijke en oefenaar Wijting de ledeboeriaanse gemeenten dienen. In de begintijd preekte Vader alleen op Walcheren. Hij voelde geen roeping om buiten het eiland te preken. Op uitdrukkelijk verzoek van ds. Van Dijke preekte hij in augustus 1880 een keer in Sint Annaland. Dit ''buitenslands'' preken beviel hem zo goed, dat hij daarna maandelijks een zondag ergens in het land preekte. Vader noemt plaatsen als Gouda, Woerden, Moerkapelle, Oudewater en veel andere. Alles ging goed tot in 1883 ds. Van Dijke stierf, de enige ledeboeriaanse predikant.

Het kiezen van een opvolger leidde tot onenigheid tussen de oefenaars en veroorzaakte later een scheuring in de gemeenten. De kandidaten •waren Jan Vader, David Janse en Diedericus Wijting. Jan Vader werd gekozen als opvolger van ds. Van Dijke, maar David Janse had daar bezwaar tegen. Vooral het tweede huwelijk van Vader stond ter discussie. Dit leidde ertoe dat men Vader liet vallen. Op een volgende vergadering kreeg Janse 30 stemmen, Vader 18 en Wijting 9-Janse werd beroepen door 18 gecombineerde gemeenten en nam dat aan. Ds. A.O. Schaafsma, predikant van een vrije gemeente te Enkhuizen, bevestigde hem in Middelburg.

Controverse

De controverse tussen Janse en Vader liep uit op een kerkelijke scheuring en het ontstaan van een Kruisgemeente op Walcheren. Volgens Vader was Janse op onwettige wijze in het ambt bevestigd: het was zelfs niet zeker of de bevestiger, ds. Schaafsma, wettig predikant was. Vader maakte daar nu een probleem van en bracht dat ook op meerdere vergaderingen. De partijen kwamen niet tot een oplossing. Men sprak ook wel over een leergeschil, maar dat was moeilijk hard te maken. Wel zouden we voorzichtig kunnen spreken van een verschil in ligging. Wellicht speelden de karakters ook een rol. Jan Vader, die aan alles zo zwaar tilde en altijd moeilijkheden zag, stond tegenover de mildere, meer opgewekte David Janse.

De breuk

Op de algemene vergadering van Middelburg op 17 juni 1890 werd de zaak Vader weer eens aanhangig gemaakt. Het niet erkennen van Janse als leraar der gemeenten en het zich vewijderd houden van de kerkelijke gemeenschap kon niet blijvend gedoogd worden. De notulen vermelden; "Aangezien J. Vader sedert het besluit der laatste vergadering voortgegaan is met zich verwijderd te houden van de kerkelijke gemeenschap en nog geen blijk van toenadering betoond heeft, zoo besluit de vergadering, op vier stemmen na, dat de kerkelijke gemeenschap door zijn eigen handelingen met hem en zijn volgers afgebroken is, en spreekt de vergadering den wensch uit dat hij weder spoedig tot onze gemeenschap moge terugkeeren". Vader heeft dat niet gedaan. Zijn trouwe volgelingen verzochten hem te blijven voorgaan, ondanks de schorsing.

Ds. E. Fransen

Daarom huurde hij in zijn woonplaats Meliskerke een woning waar hij ''s zondags in voorging voor een groep getrouwen. Het waren niet alleen dorpsgenoten die hem volgden. Ledeboerianen uit geheel Walcheren volgden hem. Om toch enige organisatie in de kerk te hebben werd er een “Gereformeerde Vereeniging” opgericht.

Het bestuur van de vereniging behartigde de belangen van de kerkelijke gemeenschap. De vereniging groeide, zodat de gehuurde huiskamer e klein werd. Men nam nu een schuur in gebruik, die ook al snel te klein werd. Vader liet op een stukje eigen land een kerk bouwen, die later door de vereniging werd overgenomen.

Meliskerke had nu een kerkgebouw en een oefenaar, maar geen ambten. Daarom kon er geen bediening van de sacramenten plaatsvinden en bleven de kinderen in de gemeente ongedoopt.

Op 20 februari 1891 belegde de vereniging een ledenvergadering, die een kerkenraad koos. De bestuursleden van de vereniging werden kerkenraadsleden!

Kruisgemeente

Op 14 september 1891 ging ds. E. Fransen uit Lisse voor in de kerk van Jan Vader. Hij institueerde de gemeente, bevestigde de ambtsdragers en doopte de volgende dag 10 kinderen. Zo ontstond een zelfstandige kruisgemeente in Zeeland. Predikanten uit de kruiskerken bedienden er Woord en sacramenten.

Meliskerke bleef een op zichzelf staande gemeente. Juist in die tijd verenigde zich een tiental Dolerende kerken op Walcheren met de Christelijke Gereformeerde Kerken. Vader had grote achting voor de Dolerende Middelburgse predikant ds. P.J.W. Klaarhamer, maar hij had niet de vrijmoedigheid zich bij hem te voegen. Er braken voor de gemeente moeilijke jaren aan. De voorganger werd oud. Onderling was er wat verdeeldheid en, hoewel predikanten uit de kruisgemeenten voorgingen, was er met die gemeenten geen binding. De gemeente kwijnde.

De leden stelden voor om zich bij een kerkverband aan te sluiten. Uiteindelijk koos men voor de kruisgemeenten. Deze vereniging kwam het kerkelijke leven ten goede. Vader bleef de geestelijke leider van de gemeente, en ondanks alle moeilijkheden bleven zijn volgelingen hem trouw.

De mens Vader

Eén van Jan Vaders kleinkinderen schreef later Zeeuwse volksverhalen. Het was Jan, de zoon van Cornelis. Hij beschreef zijn grootvader als volgt; "Grootvader was een wat exentriek en eigengereid man. Iemand die vrijwel in alles zijn eigen mening volgde en zeker geen geschikt karakter had om zich veel vrienden te verwerven. Toch een man met grote gaven en zeer intelligent. Hij was leider en voorganger der star-orthodoxe leden van de "Kerken onder het Kruis" in de omgeving, ''s Zondags preekte hij als "oefenaar" in hun kerkgebouw onder Aagtekerke, waar al de verstrooide geestverwanten uit de omtrek samen kwamen. Door de week leidde de oude wagenmaker/oefenaar een rustig en teruggetrokken leven. Een leven dat hij grotendeels doorbracht temidden van zijn talrijke godsdienstige en geschiedkundige boeken. Hij was een voor zijn tijd zeer belezen en tamelijk ontwikkeld man. Hij werd algemeen geacht, vooral om zijn oefenaarschap, en de roep, die er van hem uitging, dat hij tot de meest godvrezende Christenen van Walcheren behoorde. Pieneman, leraar bij de Rotterdamse Gemeente onder het Kruis, logeerde veel ten huize van zijn Meliskerkse geestverwant. Hij sliep dan in grootvaders studeerkamer, waar deze al zijn boeken had staan. Bij het daarheen gaan vroeg de dominee: "Jan, is je boekenkast op slot? " "Nee", zei Jan, "dat weetje wel''. En de predikant bracht tal van nachtelijke uren door met het studeren in Jan's boeken, waaronder zich zeldzame werken bevonden”.

Uw laatste vermeerderd

Toch bleef het tobben in de gemeente van Jan Vader. De oefenaar verzwakte en kon vaak niet voorgaan. Er was veel onenigheid en het was een wonder dat de gemeente niet ten onder ging. Menselijkerwijs gesproken had Vader zoveel overwicht, vooral ook op geestelijk gebied, dat men elkaar bleef vasthouden.

In de zomer van 1901 kon de 81-jarige Vader geen dienst meer doen als voorganger. Zijn lichaam takelde af; zijn krachten verminderden. Hij had het koud en zat dan met zijn voeten op een warme stoof. Eens zei hij tegen een bezoeker: "Ik zal dit stoofje niet lang meer nodig hebben". Hij voelde zijn einde naderen. Op 14 juli van dat jaar overleed hij. Vader had ooit de tekst uit Job 8 als een bemoediging ontvangen: "Uw beginsel zal wel gering zijn; maar uw laatste zal zeer vermeerderd worden". Daar zag het bij zijn sterven niet naar uit. Evenmin zag hij zijn verwachting in vervulling gaan dat een jonge man de zorg voor de gemeente van hem zou overnemen. O zeker, hij zal zijn ziel wel als een buit uitgedragen hebben, maar voor zijn gemeente scheen geen toekomst weggelegd. Vaders leven was nauw en moeilijk. Hij zal zichzelf geen hemelplaats toegedacht hebben. Toch zullen ook voor hem, de "onwaardige dienaar" de hemelklokken geluid hebben.

G.H. Kersten

In 1902 werd in Jan Vaders gemeente de jonge oefenaar G.H. Kersten beroepen. Hij nam het beroep aan. Direct ontstond een grote toeloop. Er kwam groei in de gemeente. Waar Vader zo op hoopte, maar wat tijdens zijn leven niet in vervulling gegaan was, gebeurde nu: Uw laatste zal zeer vermeerderd worden. En waar Vader nooit over sprak, wat wellicht nooit in zijn gedachten op kwam gebeurde ook. De breuk in de ledeboeriaanse gemeenten, ontstaan door menselijke beweegredenen, werd geheeld. In 1907 kwam een vereniging tot stand tussen de ledeboeriaanse en de kruisgemeenten. De eerste stappen daartoe werden gezet door de ledeboeriaanse gemeente van Aagtekerke en Jan Vaders kruisgemeente van Meliskerke. De inmiddels tot predikant bevestigde ds. Kersten was de initiatiefnemer en stimulator. Zo ontstond een nieuwe kerkgemeenschap: de Gereformeerde Gemeenten (in Nederland).

Jan Vaders graf is nog onder ons. Hij werd begraven op het kerkhof bij de Hervormde kerk. Een aanwijsbare plaats is er niet meer. Toch zijn de graven niet geruimd. Geen steen ter herinnering, geen naam op zijn graf. Maar wel zijn naam geschreven in het "boek des levens”.

In Meliskerke, in het bestemmingsplan Molenwerf, waar vroeger het kerkje van Jan Vader stond, is nu de Jan Vaderstraat. Ter gedachtenis aan deze voorganger: "de onwaardige dienaar”.