Op vrijersvoeten

Bron: Jan Vader, Oud Walcheren [Uitgeverij G.W. den Boer, Middelburg, 1970]

De Walcherenaar is een nuchter mens. Hij schuwt hoogdravendheid en tam-tam; met beide voeten staat hij stevig op zijn vertrouwde klei. Nuchter, óók in het minnespel en geneigd zijn gevoelens voor een meisje zoveel mogelijk voor derden te verbergen.

De kennismaking tussen een jongen en meisje begon in de regel op een feestje, op een koopdag of op de kermis. Het vragen van het “meise” ging al heel eenvoudig in zijn werk, niet zelden zonder woorden, maar alleen door het aanbieden van een glas jenever of likeur. De onuitgesproken bedoeling werd door het meisje dadelijk begrepen en het al of niet aanvaarden van het aangebodene was voldoende om haar gevoelens te laten blijken.

Als het meisje het aanzoek gunstig opnam door haar hand op zijn arm te leggen of een toestemmend knikje te geven, dan was de zaak voor die dag, beter gezegd voor die avond in orde. Want meestal was het dan al avond en het nieuwe span voegde zich bij de andere paartjes in de dorpsherberg of het stadscafé, waar men achter lange tafels zat te vrijen. Later bracht de minnaar het meisje naar huis en dat was voorwaar geen kleinigheid. Als er feest in Middelburg was geweest en het meisje woonde in Biggekerke, dan moest eerst die afstand worden afgelegd en woonde de jongen zelf in Oostkapelle of Serooskerke, dan moest hij vervolgens opnieuw uren lopen. Rijwielen waren er niet en dus moest alles per “schoenmakerswagen” gebeuren. Maar wat is er dat de lief de niet verdraagt?

Verliep de kennismaking naar wederzijds genoegen, dan werd de verhouding van lieverlede inniger en kwam het tot “losse verkering”: samen uitgaan, maar nog niet bij elkaar ‘over de vloer’ komen. De vaders en moeders hadden in die tijd meer ouderlijk gezag dan tegenwoordig het geval is en zij 1ieten dit gelden ook, doch zo’n vrijage werd oogluikend toegelaten, wanneer de jongen althans niet a1s een bekende deugniet of het meisje als een notoire slet bekend stond. Maar ze kwamen het thuis niet a1tijd dadelijk te weten. Der liefde listigheid en vindingrijkheid is groot, was dat ook op het Walcheren dier dagen.

Wanneer het tot vaste verkering kwam, moesten de ouders zich positief voor of tegen verklaren en kon een definitief besluit niet meer ontweken worden, zoals tevoren steeds geprobeerd was. De nieuwe verhouding kwam op een veel eigenaardiger manier tot stand dan een verloving in later tijd.

Laat in de avond, in ieder geva1, als het donker was, werd aan een raam van het huis, waarin het meisje woonde, geklopt en vroeg een onkenbaar gemaakte stem: “Mag de dochter is (de Walcherenaar zegt altijd “is” voor “eens”) nae buten komme?” Betrof de vraag het dienstmeisje, dan werd in plaats van “de dochter” gezegd “de meid”. Het gebeurde ook wel, dat niet de vrijer zelf, doch zijn vriend, die voor dit doel met hem meegekomen was, de vraag stelde. Had hij die dienst bewezen, dan maakte hij zich snel uit de voeten. Maar dat viel zelden voor, want de Walcherenaar heeft er een afkeer van anderen in zijn liefdesaffaires te betrekken.

Dit bezoek en de uitnodigende vraag geschiedden wel eens zonder enig voorafgaand contact. In dat geval was het voor het meisje een volkomen verrassing en wist zij, evenmin als de andere huisgenoten, wie de vrager was. Zulke gevallen waren echter te tellen.

Als men de vraag binnen gehoord had, rees het meisje op. Moeder zweeg en vader was oostindisch doof, de jonge gezinsleden giechelden, maar niemand zei een woord. Het meisje spoedde zich dan met hoge kleur naar buiten. Was zij de kamer uit, dan werd onderling nog met geen woord over het geval gerept. De hele zaak was eigenlijk een klucht; allen wisten wat er aan de hand was, maar hielden zich of zij nergens van op de hoogte waren.

Was het onderhoud afgelopen, dan kwam het meisje weer binnen, meestal blozend, maar verder uiterlijk koel en onbewogen. Rustig nam zij haar plaats weer in en zweeg. De anderen volgden haar voorbeeld of spraken over koetjes en kalfjes, maar inwendig verdiepten zij zich in gissingen, vooral wanneer het geval twijfelachtig was. Men wist alleen, wanneer bet onderhoud kort had geduurd, dat de vrijer een illusie in rook had zien opgaan. De vader, de kousenvoeten op de haardplaat onder de hoge schouw, overwoog stilletjes de voor- en nadelen der te verwachten verbintenis, de moeder staarde strak op haar breiwerk en hief het hoofd niet op, de dochter zweeg. Er werd die avond als volgens stilzwijgende overeenkomst niet verder over de affaire gesproken. Maar de volgende dag ging dat niet langer en nam moeder haar kind onder vier ogen. Spoedig wist ze dan of het “ja” of “nee” was geweest. Daarna wachtte de moeilijke taak: pa inlichten en zijn aanvankelijke tegenstand overwinnen. ...

Niet altijd had de vrijage een gunstig verloop. Het gebeurde wel, dat de boerendochter haar hart schonk aan een ambachtsman, een burgerjongen, een onderwijzer of -en dat was het ergste!- aan een arme arbeidersknaap. In al die gevallen spelde de barometer op de hoeve storm. Er ontstond wrijving, over en weer vielen boze woorden en veel strijd moest gestreden worden voordat de zaak voor elkaar kwam, als dit althans ooit het geval was. De Walcherse boer was niet gauw bereid zijn veto over een dergelijke verbintenis te herroepen. Het was geen zeldzaamheid als het minnend paar voorgoed gescheiden werd.

De vrijerij van zoon of dochter verliep in de arbeidersgezinnen zonder dergelijke complicaties. Met geld en goed behoefde daar geen rekening te worden gehouden. Als de minnaar van de dochter geen deugniet was, geen zuiper of meisjesjager, doch iemand, die de handen uit de mauwen wilde steken, was het allang goed. Hetzelfde gold voor de zoon. Goed kunnen werken was primair: kan de toekomstige schoondochter bogen op een onbesproken levenswandel, dan was de zaak in orde.

Maar op de hofsteden en vooral bij de oude boerenaristocratie golden strenge wetten en tradities. De liefde is echter grillig en stoort zich aan geen standsverschil af ouderlijke berekening. Zij stelde boer en boerin wel eens voor onverwachte en weinig begeerde situaties.

Het kwam voor, dat de dochter liefde opvatte voor de paardenknecht of voor de zoon van één der arbeiders, die bij haar vader werkte. Ook was er wel eens een boerenzoon, die de dienstbode of een arbeidersdochter tot zijn uitverkorene maakte. In het laatste geval ging het meestal tussen vader en zoon hard tegen hard. Maar de bedreiging onterfd te zullen worden en nooit meer op de hofstede te mogen komen, woog voor de meeste jongelingen te zwaar; een dergelijke toekomst durfden zij niet te riskeren. Zag de dochter zich in haar liefde voor een arme arbeiderszoon gedwarsboomd, dan zocht zij troost bij haar moeder, maar meestal leidde dit niet tot het gewenste resultaat. Nietwaar, als het zaken van gewicht betrof was de Walcherse boer onverzettelijk en stoorde zich zeker niet aan het oordeel van zijn vrouw. In negen van de tien gevallen berustte de jonge deerne in het onvermijdelijke en werd later partnerin in een opgedrongen huwelijk, dat zelden gelukkig werd. De boerenzoon, die zijn liefdesster niet volgen mocht, werd wel eens een dronkaard of een zedelijk ontwortelde, een voortdurend kruis voor zijn ouders, die in hun dwaasheid zijn leven verwoestten. Er waren ook niet weinige malen in hun liefde gehinderde paartjes, die het doelbewust tot een gedwongen huwelijk lieten komen. De ouders moesten dan wel toegeven, want een zoon of dochter met een onecht kind te bezitten, betekende de grootste schande, welke een Walchers echtpaar kon overkomen.

Meer nog dan vaders razen en tieren vreesde de dochter moeders tegenstand, wanneer deze niet met de keuze van haar spruit ingenomen was. Van die zijde kwam in de regel geen schelden of dreigen. althans niet voordat alle pogingen om ‘t “meise” tot inkeer te brengen. waren mislukt. Hier veel meer een met vrouwelijke listigheid ondergraven van het verzet, het voor ogen spiegelen van al het begeerlijke, wat het meisje zou ontgaan, wanneer het koppig haar zin door zou drijven.

“Je weet toch kindlieve, hoe gek die joengen van de schatrijke Kesseloo op je is. ‘n Enig kind en laeter aerderieke as z'n ouders 't afleie. Je hoeft er enkel “jae” voor te zeien, dan ku je boerinne weze op Schoonewerve, een van de prachtigste ‘ofsteeen van Walcher. Dienk je dat's even in. ‘n Uus (huis) dae het onze niks bie is en'n schure as’n stadskerke mee’n stal paeren en’n reke beesten (rij runderen) van komsa. En dan 'n mooie verewaegen, die ze nog naebie (bijna) nergens ebbe en dae je dunderdags as'n mevrouw op nae de stad zou kunnen riee, aol de andere ouwerwesse waegens vôbie!” Een spraakwaterval, die niet te stuiten was “Be je dan elemaele blind, kind. Dat aoles wi je weggoie voor die erme joengen van Clarisse, een boertje op’n pietepeuterig kokkerolletje van’n ofje. Iemand mee anderhalve koe en’n paerekop, ‘n dooderme mieter mee meer schuld als bezit.”

Huilend verdedigde dan het meisje haar liefde: “Jae moeder, mer ik voele niks voor die sufferd van Kesseloo, de flauwe droogzak; ‘ie weet je nog nie‘s fadsoenlijk te kussen. Ik houe noe eenmael van Bartel.” Waarop mama repliceerde: “Van'n knap gezicht ku je nie ete en liefde in’n kotje is praot voor’n zotje. 't Is beter de zin geboge as de rik (rug) geboge, kind.”

De kinderen zetten hun zinnen ook wel eens op een lid der andere sexe van eigen stand, de telg van een rijk boerenpaar, waarmede echter de ouders in onmin leefden. In een dergelijk geval was er een hevige tegenstand der ouders van weerszijden, doch in zo'n geval zetten de geliefden hun zin doorgaans veel meer door en kwam het vaak, ondanks alle verzet, tot een gelukkig huwelijk. De ouders legden er zich bij neer: er was immers geld, het geld, dat stom is. ...

Een grote factor bij de keuze van een wederhelft door hun kinderen was voor vele ouders de vraag, wat “men” er van zeggen zou. Op het platteland leeft men in een glazen huisje!

In de regel was het echtelijk leven der bewoners van het Walcherse platteland gelukkig. Het verliep doorgaans zonder bewogenheid en in wederzijdse rustige genegenheid.

Tekening van W. Vaarzen Morel Jr.

De huwelijksdag vereiste in het gezin, waar de bruiloft gevierd werd, heel veel voorbereidend werk, in alle standen, maar vooral op de boerderij. De straatjes voor het huis en langs de schuur werden zorgvuldig gewied, de groentetuin moest er netjes bijliggen en het erf werd keurig aangeharkt. In de schuur werd grote schoonmaak gehouden en wanneer de trouwdag in de winter viel, werden de dieren extra geroskamd. Het varkenshok werd gewit en ook de kippen kregen een schone woning. Het paard, dat het jonge paar naar het dorp zou voeren, werd “gebreistaert”: de staart werd tot op de helft gevlochten en met kleurige linten en bloemen versierd. Ook de veerwagen werd getooid. De boerin had het binnen niet minder druk, want alles behoorde brandschoon en piekfijn in orde te zijn.

Er moest op de dag vóór de bruiloft een groot aantal witte- en krentenbroden worden gebakken. “As de bakte goed uitviel” herademde de boerin. Sterke drank en verschillende likeuren werden in grote hoeveelheden ingeslagen. Er moest van alles overvloed zijn, want in geen geval wilde men het risico lopen, dat een der gasten iets verlangde, waarvan de voorraad uitgeput was. Iedere boerin kende trouwens drommels goed de boerenmagen, die als het moest wel 24 eieren konden verwerken.

Op de ochtend van de gewichtige dag werden de stoelen van bruid en bruidegom en de lange goudse pijp van laatstgenoemde “gekroond” met bloemen en linten. De bruidegom was het eerst aanwezig en tegen 10 uur arriveerden de gasten. In de bakkeet waren inmiddels de meiden en de vrouwen van de vaste arbeiders in het zweet haar aanschijns bezig om alles op tijd klaar te krijgen, terwijl in het feestvertrek het waakzaam oog der boerin rondging.

Waren alle gasten binnen, dan begon de koffiemaaltijd: krentenbrood en wittebrood, ham en kaas. leder bediende zich zelf van koffie, die vloeide uit dikbuikige kannen, voorzien van drie kranen. De heer des huizes, vader van de bruid, bad het Onze Vader. Was de tafel afgenomen dan verschenen drank, tabak en pijpen, de laatste soms 50 cm lang. Tegen een uur werd de tocht naar het dorp en gemeentehuis aanvaard. Sommige gasten waren dan aardig “onder de indruk”. De wagen met het bruidspaar werd bestuurd door de vader of de broer van de bruid. De plechtigheid in het gemeentehuis verschilde weinig van de thans gebruikelijke. Na de voltrekking van het huwelijk werd het paar bedolven onder confetti, die gemengd was met geldstukjes, waarvan de waarde afhing van de gefortuneerdheid der bruiloftsgasten.

De dorpsjeugd was paraat. Wanneer het moest spijbelde zij (“achter d’aege -de haag –lope”, werd dat genoemd), want een huwelijksvoltrekking was voor haar een evenement, dat onder geen beding gemist mocht worden. Als centen en dubbeltjes onder de confetti op straat rolden, ging er een hoeraatje op voor het echtpaar en dan -van kribbel de krabbel!- kroop het jonge goed over de grond.

De wagens werden weer bestegen en nu werd een rijtoer door de omgeving gemaakt, meestal onder luid gezang en gejoel. Overal aan de hekken der hofsteden en voor de huizen stonden nieuwsgierige vrouwen, die poogden iets op te vangen van uiterlijk en kleding der bruid en die natuurlijk vol kritiek waren. Regende en stormde het op zo’n dag, dan werden bedenkelijk de hoofden geschud en zeiden zij: “Een slecht begin en’n ongunstig voorteken; ‘t ziet er nie best uut voo die twee.” Het werd in alle ernst gemeend!

Op de hofstede teruggekeerd werd de hoofdmaaltijd gebruik. Daarna las de vader van de jonge vrouw een “kapittel” uit de grote Statenbijbel, die van de vooie (hoge schoorsteenmantel)) gehaald was, voor. Na de thee en de babbelaars werden de boerderij en de gewassen bezichtigd (en in stilte bekritiseerd). De dag werd verder doorgebracht met roken, zingen en drinken, het laatste vooral. De ouderen bleven rustig bij pijp en glas, maar de jeugd zocht haar vertier op het ruime erf, in stille hoekjes en op afgelegen plekjes. Er werden rondedansen uitgevoerd met het jonge paar als middelpunt en ook het traditionele “kieze, kieze”. Een zeer geliefd spel, waarbij een der meisjes in de kring stond, tijdens het zingen van “kieze, kieze” een jongen uitkoos en in de cirkel voerde. Na een dans –“kieze, kieze, faldera1deriere, kieze, kieze, faldera1dera”- werd het woordje “kieze” in het refrein vervangen door “zoene, zoene”. Dan moesten de jongen en het meisje elkaar kussen, of, zoals men het ook noemde, “in de bouten nemen”. Was dat afgelopen, dan werd het “zoene, zoene” veranderd in “scheide, scheide”. Het meisje nam haar plaats in de kring weer in en het spel begon opnieuw, waarbij nu de jongen een meisje kiezen moest.

Dit vermaak was daarom zo populair, omdat de kiezers en vooral de kiezeressen, door een uitgesproken voorkeur aan de dag te leggen, stilzwijgend te kennen konden geven in welke richting hun genegenheid ging. Talrijk waren daardoor de nieuwe banden, die geknoopt werden en de paartjes, die tot elkaar gevoerd werden.

De laatste uren van de bruiloftsdag brachten allen binnen door en wanneer er twee waren, die elkaar die dag gevonden hadden, bleven zij bij elkaar zitten. Er werd nog eens gegeten, er werd nog eens (veel) gedronken en diep in de nacht werden de laatste consumpties gepresenteerd. Het uur van scheiden was aangebroken. Nogmaals werd het jonge paar geluk gewenst, waarbij soms tamelijk onkiese toespelingen werden gemaakt op de eerste huwelijksnacht en dan trokken de gasten luidruchtig af.

Jan Vader