Ervaringen in oorlogstijd op zee

Door: Joost Vader (1867-1958)

Gedurende de grote oorlog 1914-1918 was algemeen bekend dat Nederlandse lichtschepen ver uit de Nederlandse kust verankerd lagen teneinde een meer veilige route langs de mijnenvelden voor de algemene scheepvaart aan te geven. De scheepvaart toch in het geheel genomen stuurde op deze lichtschepen aan, doch het waren ook bakens in zee voor de oorlogvoerende partijen. Het waren bij uitstek de centra’s waar de schepen verkenning aan deden, evenzo waar de duikboten een ruim veld vonden, hetgeen vanzelf weer mede bracht dat in deze omgeving de verkenningsdiensten der oorlogvoerende op hun post waren.

Het behoeft wel geen betoog dat deze lichtschepen een gunstige gelegenheid boden tot het opnemen van schipbreukelingen. Schipbreukelingen, nadat hun schip op een mijn gestoten en verongelukt, dan wel door een duikboot getorpedeerd en zij in de reddingsboten moesten vluchten, prijsgegeven aan weer en wind, en naar kortere of langere tijd te hebben rondgezwalkt, het lichtschip als toevluchtsoord konden bereiken. Interessante mededelingen zullen zeer zeker in de scheepsjournalen der lichtschepen zijn vermeld.

Minder bekend waren de transportvaartuigen welke onafscheidelijk aan deze lichtschepen zijn verbonden doordien zij met de verzorging deze vaartuigen waren belast. Schrijver dezes, gezagvoerder van het gastransportvaartuig ‘Vlissingen’ gedurende die veel bewogen oorlogstijd, wil enige bevindingen in herinnering brengen, gebaseerd op het scheepsjournaal van dit schip. Tevens wordt hierdoor een overzicht gegeven onder welke moeilijke en dikwijls gevaarlijke omstandigheden, de bemanning der lichtschepen, zowel als van de transportvaartuigen, hun bedrijf uitoefenen.

Het Rijks gastransportvaartuig ‘Vlissingen’ is een stoomboot met waterverplaatsing van 278 ton, welke een vaarsnelheid ontwikkelde van negen zeemijlen per uur. Dit schip speciaal gebouwd ten diensten der gasverlichtingen en betonning, zowel voor in en buiten de zeegaten dan wel op de rivieren is gestationeerd te Vlissingen en ressorteert onder het Loodswezen in het 6e district.

Onder de bovengenoemde lichtschepen behoorde ook het lichtschip ‘Noord-Hinder’ dat gedurende de oorlog tot half december 1917, steeds ten dienste der algemene scheepvaart, ver in zee verankerd lag. Dit schip uitgerust met gasverlichting had de daarvoor benodigde gasketels [reservoirs] aan boord, welke steeds door stoomschip ‘Vlissingen’ op voldoende spanning moesten worden bijgevuld. Elke veertien dagen moest, tot aflossing der bemanning, het voorzien van behoeftes en, zonodig, het bijvullen der gasvoorraad, naar het lichtschip worden heen gevaren. Op sleeptros liggende achter het lichtschip, werd dan de gasslang verbonden en het gas vanuit de gasketels aan boord van het stoomschip ‘Vlissingen’ overgepompt naar het lichtschip.

Toen nu den oorlog een voldongen feit was geworden, de mobilisatie voor ons land in volle gang, kwam er ook op het gebied van de verlichting de betonning en bebakening veel werk aan de winkel dat zeer spoedig zijn beslag moest hebben. Kustlichten, lichtboeien en ook van de gewone betonning in de zeegaten en daarbuiten, moesten worden geblust, opgenomen of op andere plaatsen weder herlegd. Door de Nederlandse Marine werden mijnenvelden gelegd teneinde onze zeegaten te blokkeren; tevens moesten geheime vaarwaters worden betond welke alleen door ingewijden bevaren konden worden.

De Engelse Marine maakte bekend dat langs de Vlaamse kust, tot vele mijlen in zee, een mijnenveld was uitgelegd. Hierdoor kwam het lichtschip ‘Noord-Hinder’ tevens in het Engelse mijnenveld te liggen. Op geheime koers en afstanden, verstrekt door de Engelse Marine, kon het stoomschip ‘Vlissingen’ dit lichtschip nog bereiken. We kregen dan ook opdracht het lichtschip zeven zeemijlen om de Noord te verplaatsen. Aangezien het Engelse mijnenveld zich steeds verder over de Noordzee uitbreidde moest nogmaals het lichtschip ‘Noord-Hinder’ verscheidene mijlen om de Noord worden versleept. Hierdoor werd de reisduur in de zogenaamde gevaarlijke zone steeds langer. De reizen gingen dan ook gepaard met dubbele waakzaamheid en nauwkeurige navigatie. Toch heeft dit niet kunnen beletten dat ook ons schip een keer in het mijnenveld verdaagde. Het addertje voor de zeeman, de wispelturige en verleidelijke stroom, had ons parten gespeeld op een reis van het lichtschip ‘Noord-Hinder’. Komende werd de lichtboei Thorntonbank verkend bij minder goed zicht wat in dit geval een zicht was van ±3 zeemijlen. [Het was in het 1e oorlogsjaar en deze lichtbrulboei lag nog in station even beoosten het Engels mijnenveld]. De peiling en afstand van deze boei gaven met onweerlegbare zekerheid te kennen dat we in het mijnenveld stoomde en hierin reeds een uur hadden gevaren. Terwijl direct de steven werd gewend moest nog 20 minuten volle kracht worden doorgestoomd eer dit gevaarlijke gebied was verlaten. De verantwoording van de gezagvoerder, voor bemanning en schip welke aan zijn zorgen zijn toevertrouwd, drukken bij zulke momenten dubbel zwaar. Alles was in gereedheid, ieder op zijn post, de twee sloepen klaar om te strijken, de bemanning hierover aangewezen, de benodigde behoeftes als beschuit en water hierin geborgen. Zo werd in afwachting en spanning, met verminderde vaart, doorgevaren. Behoef ik hier nog bij te voegen dat er verder niets gebeurde? Nadat gevaar geweken was werd de reis voortgezet. Ware toch ons schip op een mijn gestoten, wij allen, hadden de zekerheid dat het stoomgastransportvaartuig als een zeepbel uiteen zou spatten. De gasvoorziening van het lichtschip bracht toch mede dat de aan boord zijnde gasketels op voldoende gasvoorraad moest rekenen, teneinde de aanvoer geregeld te doen plaatshebben.

Meermalen kreeg men ook bezoek van een der verkenningdiensten der oorlogvoerende strijdkrachten, gepaard gaande met een vlagsein om onmiddellijk het schip te doen stoppen, soms werd daar kracht bijgezet door enige waarschuwingsprojectielen op ons af te sturen. Het daarna langszijde komen van een gewapende sloep, het toelaten van het aan boord komen van een officier welke na bevredigende inlichtingen te hebben ontvangen de overtuiging kreeg dat het stoomschip ‘Vlissingen’ werkelijk vredelievend bedrijf uitoefende. Met het van beiden van excuus en beleefde groet konden we dan onze reis vervolgen. Ook het waarschuwingsschot van de onderzeeër om onmiddellijk te stoppen, welke meestal zeer nabij opdook, liep eveneens na verkenning van ons vaartuig, met een loos alarm af. Door een scherpen uitkijk op ons schip, konden de zeer vele drijvende of losgeslagen mijnen, althans met den dag, worden gemeden. Minder aangenaam was het varen bij nacht, temeer indien dit betrof het gevaarlijke gedeelte der Noordzee.

Het was dan ook een prijzenswaardige en dankbaren oplossing dat de Nederlandse Regering in overleg der oorlogvoerende partijen, gedaan kon krijgen meer veiligheid te waarborgen voor die vaartuigen welke met de verzorging der lichtschepen werden belast. Deze meerdere veiligheid bestond daarin dat, behalve de rood-wit-blauwe banen langs de romp van het schip, ook vlagseinen gevoerd zouden worden terwijl voor de nacht een lichtsein zou worden getoond, op een zekere plaatsen boven de waterspiegel, dat een helder licht horizontaal uitstralen. Deze orders werden, dat spreekt vanzelf, nauwkeurig toegepast. Draadloos werd door het lichtschip ‘Noord-Hinder’ geseind. “Grieks stoomschip ‘Elles Phontas’ getorpedeerd, bemanning opgenomen gezagvoerder gewond.” Stoomschip ‘Vlissingen’ kreeg opdracht de bemanning af te halen. Een officier van gezondheid, zomede een ziekenverpleger der Nederlandse Marine waren mede aan boord teneinde zo spoedig mogelijk medische hulp te verlenen. Bij aankomst bleek de toestand van de Griekse gezagvoerder, hoewel niet buiten gevaar, van dien aard te zijn dat hij mede vervoerd kon worden. In het ziekenhuis te Vlissingen werd opgenomen en geheel herstelde. Wat waren deze mannen dankbaar voor de opname en verzorging aan boord van het schip. Wat smulde zij heerlijk van de gestampte Hollandse pot in afwisseling van hun rantsoen Macaroni. Onwillekeurig denk ik terug aan een uitroep van de Griekse stuurman welke steeds op de brug stond uit te kijken. Reeds verscheidene keren vermeende hij de periscoop van een duikboot te hebben gezien. [Werkelijkheid was niets te zien.] Nogmaals een luidruchtige roep. Een periscoop! Ja! Een periscoop! Vooruit aan stuurboord! En ja hoor! er was in dien richting nu toch werkelijk iets te zien. Geen periscoop doch een grote witte meeuw, genaamd ‘Jan van Gent’, welke rustig op het water zweefde en bij nadering wegvloog.

Ook het Nederlandse stoomschip ‘Katwijk’ vond ongeveer in diezelfde tijd, door op een mijn te stoten, dan wel te zijn getorpedeerd zijn graf nabij dit lichtschip. Ook hier waren gelukkig geen mensenlevens te betreuren.

Niet alleen vredelievende schipbreukelingen vonden een veilige rede aan boord dezer lichtschepen. Andermaal een draadloos sein van het lichtschip ‘Noord-Hinder’. “Hebben twee Duitse vliegeniers aan boord, vliegtuig verongelukt.” Kreeg opdracht van de directeur over het loodswezen vòòr vertrek, mij persoonlijk te melden bij de Chef van de Marine te Vlissingen. De orders luidde zo spoedig mogelijk te vertrekken teneinde deze vliegeniers af te halen; bij terugkomst in de haven te Vlissingen direct bij de Staf hiervan melding te doen waardoor zou worden gezorgd deze mensen spoedig van boord te doen halen.

Vertrokken des avonds 7 uur van Vlissingen. Werden gedurende deze reis enige malen door oorlogsvaartuigen, vermoedelijk van de Engelse Verkenningdienst, met een bezoek vereerd. Zo’n vaartuig varende -zonder de daarvoor wettelijk voorgeschreven lichten, toplicht en zijvuren- cirkelde dan enige keren rond ons heen, terwijl een geweldig zoeklicht het schip onder de loep nam. Na ons vaartuig -machine gestopt- op die wijze terdege te hebben verkend, verdween zo’n onrustwekkend schip weer spoedig in de duistere nacht.

Later bleek dat juist die vorige nacht 30 april 1915, -de oorlog was nog niet op het hevigst- nabij het lichtschip ‘Noord-Hinder’ een zeegevecht had plaats gehad, waarbij aan beide zijden mensenlevens zoomede enige schepen als slachtoffers waren gevallen. Vandaar de rumoerige actie -voor ons onbewust- der verkenningsdiensten. Waren des nachts te 12 uur bij het lichtschip en kregen de beide Duitse vliegers gezond en wel aan boord. Wat waren deze beide jeugdige vliegeniers vol goede moed. Hoewel dankbaar en vol lof over de gastvrije behandeling aan boord van het lichtschip, werd door hen ten zeerste betreurd dat hun vliegtuig verongelukte en verdere deelname aan de ondernomen actie was buitengesloten. Zij deelde verder mede dat het geleverde zeegevecht in de vorige nacht, mede door hun toedoen was voorbereid. Van hun standplaats Oostende vertrokken, voor een verkenningstocht, hadden zij mede aan boord enige postduiven, welke, nadat de situatie omtrent de gevechtsvoerende vijand verkend was, werden losgelaten en met succes de rapporten te Oostende hadden overgebracht. Op mijn gezegde dat zij verheugd konden zijn geen deel meer te zullen nemen aan deze oorlog omdat zij zouden worden geïnterneerd, antwoordde zij beiden “Gote wahr unzes. Nein! Nein! Herr Kapitän wollen nicht internieren; können uns nicht internieren. Wollen zurück nach de Krieg. Gote straffe England.” En werkelijk waren deze vliegeniers beter op de hoogte dan schrijver dezes. Werkelijk werden zij niet geïnterneerd doch gingen terug naar hun standplaats om verder heen plichten te vervullen voor ‘lieb Vaterland.’

Tubantia

Stoomschip ‘Vlissingen’ lag gereed tot vertrekken teneinde de periodieke veertiendaagse aflossing en verzorging voor het lichtschip ‘Noord-Hinder’ aan te vangen. Het binnengekomen draadloos bericht luiden: ‘Het Nederlandse stoomschip ‘Tubantia’ verkeert in zinkende staat nabij het lichtschip ‘Noord-Hinder’, zend spoedig hulp.’ Des voormiddags 5 uur waren we buiten de haven van Vlissingen. Het was heel mooi weer, ‘t zicht minder goed. Na 4½ uur stoomens waren we op de plaats des onheils aangekomen, zagen althans in onze omgeving veel wrakhout drijven; omgeslagen doch ook recht drijvende sloepen en vlotten, vele zwemgordels en reddingsboeien, enz.. Doch bij dit alles geen schip of schipbreukelingen. Helaas! Voor ons was hier niets levens meer te redden. De vele drijvende zwemgordels en reddingsboeien gaf ons de hoop dat vele mensen gered moesten zijn, terwijl ook de vrees gewettigd was dat vele hun graf in de golven hadden gevonden. Besloten dezen plek van ramp en onheil te verlaten, koersten naar het lichtschip dat korte tijd daarna in zicht kwam. De Nederlandse natie bleek hier ruim vertegenwoordigd te zijn. Stoomschip ‘Krakatau’, ‘Gorredijk’, ‘Banka’, twee torpedoboten van de Nederlandse marine en een Zweeds stoomschip waren in de omgeving van het lichtschip. De gezagvoerder van het lichtschip deelde mede dat hij dertig schipbreukelingen aan boord had en dat nog wel een tachtig tal van in de reddingssloepen geredden, waren opgenomen door de in de omgeving vertoevende schepen. Zouden dan toch een groot aantal mensen worden vermist?

Het stoomschip ‘Tubantia’ kortgeleden nieuw gebouwd. Modern ingericht schip zowel voor vervoer van passagiers als lading, groot 14000 ton was een van de mooiste en beste schepen der Koninklijke Hollandsche Lloyd. De vorige dag van IJmuiden vertrokken met passagiers en volle lading, welke in normalen tijden een geregelde dienst onderhield naar Zuid-Amerika.

Het aantal mensen aan boord van zo’n schip moest veel meer bedragen dan het aantal genoemde geredden. Bij het lichtschip was mede aangekomen de Nederlandse sleepboot ‘Seine’, een schip dat mede in dienst was bij de Nederlandse Marine. Met de gezagvoerder van dit vaartuig werd overeengekomen dat de ‘Seine’ de geredden, welke zich aan boord van het lichtschip bevonden, zou overnemen en te Vlissingen landen. Stoomschip ‘Vlissingen’ zou terug stomen ten einde te onderzoeken of wrak nog drijvende of van gezonken schip nog iets te zien van was. Zochten op de vermoedelijke plaats, mede geholpen door de reddingsboot, standplaats Vlissingen, der Zuid-Hollandse Reddingsmaatschappij, zo mede de mailboot ‘Koningin Wilhelmina’ van de maatschappij Zeeland, alles echter tevergeefs.

Veel wat hier ronddreef werd geborgen en enige reddingssloepen met inventaris op sleeptros genomen. De prachtige en volkomen volledige uitrusting dezer reddingssloepen en vlotten en alles wat van dit schip werd geborgen bewezen ten volle dat de directie der Hollandse Lloyd hun volle aandacht hadden gewijd aan datgene wat de veiligheid der opvarenden mede kon bevorderen. Een eresaluut is hier volkomen op haar plaats. Nadat te 3 uur namiddags de bemanning van het lichtschip was verwisseld werd de terugtocht aanvaard. Kwamen 9:30 n.m. te Vlissingen en vernamen dat zeer waarschijnlijk alle mensen gered waren, welk bericht gelukkig juist bleek te zijn. Een groot aantal der geredden werd door het Nederlandse stoomschip ‘Breda’ te Hoek van Holland aan wal gebracht.

Apart blad tussengevoegd: Oom Jan Spaanderman was voor deze reis uitgeleend door de Maatschappij Zeeland om als 2de stuurman dienst te doen op de ‘Tubantia’. Het was dus de eerste reis met dit schip en is dan ook na dat hachelijk avontuur weer gewoon in dienst gegaan bij de Maatschappij Zeeland en heeft daar gevaren als 2de en 1ste stuurman en maar korte tijd als gezagvoerder tot aan de pensionering.

Stoomschip 'Tubantia'

Gedurende onze reizen werd vaak wel kennisgemaakt met luchtstrijdkrachten, meestal watervliegtuigen, welke zeer snel en sierlijk als een meeuw op het water in de nabijheid van het schip neerstreek. Met de vleugels langs het schip scherende werd, na verkenning van schip, en wederkerige groet weder snel opgestegen en binnen enkele minuten uit het gezicht verdwenen.

Een interessant moment zij hier nog bij vermeld. Met prachtig weer, achter het lichtschip, op sleeptros liggende werd aan de horizon bij helder zicht, in het Westen een kleine stip waargenomen welke steeds groter werd en recht op ons aankwam. Steeds groeiende; aller aandacht hierop gevestigd; dan ineens uitroepen van: het is een Zeppelin! En, ja hoor! Dit was werkelijk een luchtschip. Juist zoals men van een station, met ruim uitzicht; den trein ziet naderen, evenzo zag men deze nog kortgeleden kleine stip, steeds groter worden. Almachtig! Wat een groeikracht. Hoorde reeds duidelijk het ronken der motoren, zagen de gondel onderaan het schip. Een als aluminium glimmende koker ging uit deze gondel in schuinen opwaartse richting door het schip naar boven, vermoedelijke toegang gevende naar het bovendek om afweergeschut te kunnen bedienen? Konden duidelijk de mensen in de gondel verkennen, telde zes personen, en nog steeds koerste dit luchtschip rechtop ons aan. Ja! Kwam zelfs zo dicht boven ons dat schrijver dezes zich liet ontvallen: ‘stijgt of wijkt in godsnaam anders moet den top van de mast het ontgelden.’ Met een reuzenzwaai en onder wuiven met Franse en Engelse vlaggetjes -het bleek een Frans luchtschip te zijn- en door ons beantwoord met het salueren der vlag en drie stoten met de sirenefluit, maakte dit geweldig trotse luchtschip een cirkel rond ons heen en verdween even snel uit het gezicht als dat het was te zien gekomen.

Zoals reeds meegedeeld is, werd een scherpen uitkijk aan boord zeer nodig geacht. Datgene wat op het water, zover doenlijk onderwater of in de lucht te zien kwam werd direct naar de brug gerapporteerd. Op een van onze reizen, riep de man voor de uitkijk op het voorschip “Een klein voorwerp recht vooruit, niet ver meer weg.” Direct werd naar bakboord uitgeweken waardoor dit kleine voorwerp -een klein kaliber mijn- langs stuurboord vrij van het schip gepasseerd werd. Van de brug kon duidelijk worden waargenomen dat vanaf de oppervlakte nog enige zelfde soort mijnen zichtbaar kwamen welke zich onder water bevonden -het water was bijzonder helder van kleur- en zeer waarschijnlijk aan elkander waren verbonden. Hadden we naar stuurboord uitgeweken, vermoedelijk had één dezer mijnen ons schip geraakt. Het geluk was ons hierin ruime mate ter wille.

Enige keren hebben we zelf de voldoening gehad schipbreukelingen op de open zee aan te treffen en een veilige plaats te bezorgen. Zo zagen we eens, dwars van stuurboord op heel verre afstand iets boven het water bewegen hetgeen leek op het fladderen met een slap voorwerp. Naderbij komende werd verkend een open kleine boot waarin aan een stok met de Nederlandse vlag steeds op een neer werd gezwaaid. De kapitein verklaarde dat zij -zes personen- de bemanning vormde van het Nederlandse motorschip ‘Gruno’, dat zij met een schip van Rotterdam waren uitgevaren met bestemming naar Londen; dat de lading bestond uit vers geslachte varkens en levende paling; dat het schip hedenmorgen bij krieken van de dageraad was getorpedeerd. De duikboot, welke hun schip reeds enige uren achtervolgde, konden ze niet ontlopen; dat zij door de onderzeeër werden toegeroepen ogenblikkelijk het schip te verlaten en even daarna werd hun schip in de grond geboord. Het zozeer in Engeland begeerde onafscheidelijke aan het schip verbonden voedsel, trof een zelfde lot. Een korte pauze van rumoerige water en het ten dode gedoemde schip en lading was voor altijd in de diepte verdwenen. We zijn nu gekomen aan een delicate mededeling. Een mededeling welke wel niet is voorgevallen gedurende een der reizen. Evenwel is dit ten nauwste verbonden met de, door de oorlogvoerende overeengekomen gegarandeerde veiligheid, voor de vaartuigen, belast met de verzorging der lichtschepen. En niet het minst gold die veiligheid de bemanning van het stoomschip ‘Vlissingen’ en de bemanning van het lichtschip ‘Noord-Hinder’ indien deze, ter aflossing, mede aan boord waren. In de Vlissingsche Courant van 31 oktober 1917 -overgenomen uit de nieuwe Rotterdamse Courant van 30 oktober 1917-, stond vermeld onder het hoofd:

Misbruik der Nederlandse vlag

De ‘Deutsche Nachrichten Dienst’ te ‘s-Gravenhage is gemachtigd navolgende uit gezaghebbende bron mede te delen:

Op grond van een door de autoriteiten ingesteld onderzoek is thans vastgesteld, dat op 26 augustus jl. in de nabijheid van het lichtschip ‘Noord-Hinder’ een ergerlijk misbruik der Nederlandse vlag heeft plaatsgehad. Op genoemde datum bevond zich te 5 uur voormiddag een Duitse duikboot in de nabijheid van het lichtschip. Men merkt aldaar een kleine stoomboot op, die een grote Nederlandse vlag in top had, en van de Nederlandse neutraliteitsmerken was voorzien. De weersgesteldheid liet echter niet toe een tweede vlag, die op de voormast wapperde, nauwkeurig waar te nemen. De duikboot naderde in verband hiermede het schip, dat echter daarop de steven wendde, in verband waarmede de duikboot zich onder water begaf. Aangezien deze haar waarnemingen wenste voort te zetten, verscheen zij na korte tijd weder aan de oppervlakte, doch tengevolge der eigenaardige manoeuvres die het schip maakte waren verdere observaties onmogelijk.

De duikbootkapitein achtte het weliswaar zeer onwaarschijnlijk dat de betreffende stoomboot één der verzorgingsschepen van het ‘Noord-Hinder’ lichtschip was, aangezien deze slechts des donderdags varen. Anderzijds vertoonde het schip echter de kenmerken die de Nederlandse regering voor de betrokken verzorgingsschepen vastgesteld en op de overweging dat wellicht één der schepen bij uitzondering op zondag was uitgevaren, werd besloten het vaartuig verder ongemoeid te laten.

De duikbootkapitein oordeelde het voorval van voldoende betekenis om er rapport over uit te brengen en bij informatie te gezaghebbende plaats is thans gebleken, dat de beide Nederlandse verzorgingsschepen zich op de bewuste dag in de haven van Vlissingen bevonden.

Het laat derhalve geen twijfel dat de betreffende duikboot op die datum in de nabijheid van het ‘Noord-Hinder’ lichtschip een duikbootval heeft waargenomen die aldaar manoeuvreerde en misbruik maakte van de kenteken der Nederlandse verzorgingsvaartuigen.

Naar hieruit blijkt dat Duitsland tegenstanders de terzake met de Nederlandse regering overeengekomen kenteken kennen en zelfs niet aarzelen deze voor hun oorlogsdoeleinden te gebruiken, wordt het voor de Duitse autoriteiten uitermate moeilijk, de veiligheid der betrokken verzorgingschepen nog nader te waarborgen, aangezien de veronderstelling voor de hand ligt dat men er niet voor zal terugdeinzen deze schandelijke praktijken ook in de toekomst voort te zetten.

Het Handelsblad merkt naar aanleiding hiervan het volgende op:
Wij weten niet af deze beschuldiging juist is. Maar wel weten wij dat, ook wanneer zij juist is, dit nog in het geheel geen reden mag zijn voor de Duitse vloot, onze schepen niet te eerbiedigen. Zij kan natuurlijk de schepen, die zij niet vertrouwt, aanhouden en onderzoeken, maar meer ook niet. Dat de vijanden der Duitsers meer of minder geoorloofde krijgslisten aanwenden, geeft hun allerminst het recht daarom onze schepen zonder waarschuwing in de grond te boren. Wij weten, dat zij zich aan dit onrecht meer dan eens hebben schuldig gemaakt, maar dat ontheft ons niet van de plicht tegen een dergelijk optreden telkens weer en met kracht protesteren.

Door de bemanningen der transportvaartuigen en lichtschip ‘Noord-Hinder’ werden deze berichten met de meeste aandacht en ernst gelezen. Deze mededelingen behelsde toch overduidelijk dat voor de transportvaartuigen in het vervolg, de veiligheid niet ten volle zou kunnen worden gewaarborgd. Daar wij allen met zekerheid wisten dat de vlagseinen door de Duitse duikboot kapitein gezien, niet de vlagseinen waren welke door de transportvaartuigen gevoerd moesten worden, berustte dit bericht op foutieve grondslag. Schrijven lezers zag hierin aanleiding met een beleefd verzoek aan de Nieuwe Rotterdamsche Courant tot plaatsing van het navolgende. Naar aanleiding van een bericht voorkomende in uw courant van jl. dinsdagavond blad C. onder het opschrift Misbruik der Nederlandse vlag verzoek ik u beleefd het navolgende te wille plaatsen. Schijnbaar bestaat er volgens dit bericht geen twijfel aan, of de duikbootkapitein vermeende volgens zijn waarnemingen met een duikbootval te doen te hebben. Hieruit zou volgens hetzelfde bericht voortvloeien, dat het voor de Duitse autoriteiten uitermate moeilijk wordt, de veiligheid der betrokken verzorgingsschepen nog verder te waarborgen.

Als gezagvoerder van een dezer bedoelde verzorgingsvaartuigen ben ik één der velen, die er belang bij hebben, dat zoveel mogelijk een veilige vaart voor genoemde vaartuigen gewaarborgd blijft. Dit klemt te meer als, men bedenkt, dat onder de verzorging voor het lichtschip ook is inbegrepen het aanvoeren van gas, dat in gasketels en op hoge spanning aan boord van het verzorgingsvaartuig aanwezig is, waardoor bij een raak schot het gevaar voor onmiddellijk zinken niet is uitgesloten. Het ligt niet in mijn bedoeling om in beschouwingen te treden of de bewuste kleine boten vreedzaam Nederlandse koopvaardijschip, dan wel en duikbootval geweest is. Alleen wil ik mededelen dat de vlagseinen op de kleine boot op zondag 26 augustus door de duikboot kapitein gezien, niet de vlagseinen zijn welke op hoger bevel door de verzorgingingsvaartuigen moeten gevoerd worden. Hieruit moge blijken, dat de zekerheid niet bestaat, dat hier inderdaad een duikbootval aanwezig is geweest, tenzij een die niet de voorgeschreven vlaggen had waaien, die de bedoelde verzorgingsschepen voeren moeten, en waaraan natuurlijk angstvallig wordt vastgehouden.

w.get.: Vlissingen, 2 november 1917
De gezagvoerder
a/b. v/h. Stoomgastransportvaartuig
J. Vader

De bedoeling is duidelijk dat, met als tegenweer dit ingezonden stuk te doen plaatsen, de hoop werd gekoesterd dat de bevoegde autoriteiten zouden inzien, dat het geval van de Duitse onderzeeër en de kleine boot op 26 augustus jl. geen rede behoeft te zijn om moeilijker dan voorheen de veiligheid der betrokken verzorgingsvaartuigen te waarborgen.

En nu verder gaande met nog enige mededelingen is het wel eigenaardig en toevallig dat de maand na deze Courantenberichten -de verscherpte duikboot actie was in volle gang-, het stoomschip ‘Vlissingen’ het genoegen had twee Duitse verongelukte vliegeniers van de ondergang te redden. Hiermede kwam wel duidelijk tot uiting dat de gewaarborgde veiligheid der transportvaartuigen niet alleen voor henzelve en buiten de oorlog staande schipbreukelingen, doch bovendien, ten goede kwam aan slachtoffers der oorlogvoerende partijen.

Vertrokken op de 6e december 1917 des morgens 3:30 van Vlissingen met bestemming de periodieke aflossing van de bemanning van het lichtschip ‘Noord-Hinder’. Er woei een frisse koelte uit het zuidwesten, helder zicht en golvende zee. Op 15 zeemijlen vanuit het schip verwijderd des v.m. 8 uur werd door de uitkijk gepraaid een vuurpijl twee streken aan bakboord. Het was voldoende dag geworden om op tamelijk afstand voorwerpen te kunnen onderscheiden. Van de brug werd in die richting met de kijker de horizon afgezocht en Ja! er was daar iets te zien. Twee stippen op het water dicht bij elkander. We onderscheidde twee afzonderlijke kleine voorwerpen. Onbegrijpelijk? Wat zou dit kunnen zijn? De steven werd gewend en al spoedig kon men deze voorwerpen beter observeren. De gezagvoerder vermeende eerst te zien twee kleine commandotorens van een duikboot, doch aangezien we steeds hadden gezien onderzeeërs met slechts 1 toren werd dit denkbeeld losgelaten. De loods door den kijker turende riep opeens “Het zijn twee mensen.” Waarop schrijver dezes schetsende wijze liet ontvallen, wij leven toch niet in de tijd van Paulus de apostel toen de mensen op het water liepen. Nogmaals de kijker opnemende riep gezagvoerder Ja! waarachtig loods je hebt gelijk, het zijn twee mensen. Ik zie nu duidelijk dat zij armbewegingen maken om onze aandacht gaande te houden.

Hoe konden deze mensen hier afzonderlijk zo op het water blijven staan, tot bijna het halve lichaam wegzinken en dan met de deinende golvende weder omhoog. Tot zelfs heel dicht genaderd zijnde was absoluut niets anders te zien dan deze twee mensen, bewegelijk en langzaam dansende op de golven. Hier was dringende, doch ook voorzichtige hulp wel noodzakelijk. Met spoed werd tot heel dichtbij gevaren, de jol gestreken en deze stijfnat en verkleumde mensen in de sloep genomen en aan boord gebracht.

De laatste lichtgevende kogel -noodsignaal-, door onzen uitkijk gezien, redde deze mensen het leven. Aandoenlijk en niet te verwonderen hoe zij onder de indruk waren. Het waren twee Duitse vliegeniers welke met hun vliegtuig 1398 verongelukt waren. Na verzorging, inwendig versterkt en enigszins tot rust te zijn gekomen vertelde zij het navolgende.

Zij maakten deel uit van een eskader vliegtuigen welke vanuit Oostende een goed geslaagde, verkenningstocht naar Engeland hadden ondernomen. Op de terugtocht waren zij, door slecht zicht afgedwaald. Woensdag ochtend 11 uur -5 december- kregen zij motordefect waardoor zij genoodzaakt werden te dalen. Pogingen om dit effect te herstellen mislukte.

Tot overmaat van ramp ontdekte zij dat een der schuitjes water inliet waardoor het vliegtuig slagzijde kreeg dat steeds erger werd. Toen moesten zij de cockpit verlaten en konden het uiteinde van de hoogste vleugel bereiken vanwaar het vliegtuig weder recht kwam. Hier waren zij dan betrekkelijk veilig tot langer weerstand te bieden. En zo gingen deze mensen de lange donkere nacht van Nicolaasavond met mist en regen tegemoet terwijl regelmatig noodsignalen de lucht doorkliefden.

‘s Morgens 6 uur kwam een lichte bries opzetten waardoor het vliegtuig kantelde. Toen hebben zij, wonder boven wonder, het niet lekkende schuitje weten te bereiken en op het ondervlak zich staande weten te houden. Moesten zelfs op de grootste afstand uit elkander blijven teneinde de stabiliteit niet in gevaar te brengen. Hierdoor het vreemde en onverklaarbare gezicht, bij het observeren dezer schipbreukelingen, waarbij het vliegtuig zelfs op zeer korte afstand nog niet werd gezien. Zo stonden zij de dood tegemoet, af te wachten. Wij moeten sterven. Wat een doorgestane angst, ontbering en strijd tegen het nootlot. Wat een ontroering moet het geweest zijn toen redding opdaagde. Wonderlijk vlug waren deze kranige en zelfbeheersende kerels weder fris man. Alleen zagen beide weemoedig op het nu aan dek, in brokken liggende eens zou trotse vliegtuig 1398. Het vliegtuig dat ondersteboven gelijk met het water bleef werd mede binnenboord genomen. Een flinke kettingstrop werd om de romp bevestigd, de stoomlier in beweging en hoe hoger het wrak zich verhief des te meer deden de uitgespreide vleugels een krakend geluid horen. Het spreekwoord ‘krakende wagens kunnen het lang uithouden’ kon ook hier worden toegepast. Afijn! we kregen alles binnenboord. De snuit aan bakboord, de staart aan stuurboord op het voordek, één vleugel op de bak en één boven de brug op het kaartenhuis. De grote Duitse kruistekens op de vleugels loerde nu juist daarboven. Dit leverde uit de lucht waargenomen, door een der Duitse tegenpartijen, geen denkbeeldig gevaar op. Met vereende krachten en gebrekkig materiaal werd aan het slopingswerk begonnen. Na een uur werken met torsie gedeeld hadden wij ons doel bereikt. Beide vleugels lagen broederlijk langszij bij de romp op het dek.

Schrijver dezes besluit deze mededeling met enige dankbare en ook minder zorgwekkende herinneringen. Enige malen hadden wij -de bemanning- het genoegen door tussenkomst van de heer directeur van het loodswezen te Vlissingen van de betrokken scheepvaartmaatschappij een geldelijke beloning te ontvangen voor de gastvrije opname der schipbreukelingen welke hun schip aan de ondergang moesten prijsgeven.

Ook de Duitse regering gaf voor het redden van de beide Duitse vliegeniers een geldelijk bedrag, terwijl zij het tevens van voldoende belang achtte de gezagvoerder een onderscheiding aan te bieden. Hoewel met deze onderscheiding zeer vereerd, hadden wij alleen -de bemanning- onze plicht, en toch, ook niets anders dan deze plicht gedaan. De redding van deze lieden was voor ons toch wel heel eenvoudig en ook zonder enige riskant onzerzijds geschiedt. De geldelijke beloningen werden volgens een daarvoor bestaande regeling onder diegenen welke daarvoor in aanmerking kwamen, verdeeld. Meermalen hadden we het genoegen van hetgeen in zee ronddreef enige goederen te kunnen bergen. Het spreekt toch vanzelf dat bij het vernielen van schepen niet alle waardevolle goederen mede naar de kelder gingen.

Wanneer beschikbare tijden en weersomstandigheden dit toelieten werd dan ook wel eens ‘t een en ander verborgen.

Zo kwamen we eens door een aantal vaten stomen. Het gelukte enige daarvan -inhoud 6 a 700 liter-, binnenboord te krijgen. Wegens golvende zee, -dus slingerend schip-, moest dit met grote voorzichtigheid gepaard gaan. ‘t Geen echter niet kon beletten dat een der vaten met grote kracht tegen boord werd geslagen. Zwaar lek, op verschillende plaatsen, straalde, gelijk een sproeier, bloedrode hoeveelheden op het dek dat spoedig door de spuigaten naar buitenboord verdween. Het bleken vaten wijn te zijn. Met kannen en kruiken bewapend en handig manoeuvreren wisten onze mannen nog wat op te vangen. Het kopje wijn, door ons, op dien dag, bij de maaltijd gebruikt streelde de tong bij uitnemendheid.

Een volgende reis werden nog enige dito vaten, ook enkele vaten raapolie en petroleum gevist. Het spreekt vanzelf wanneer goederen waren geborgen dit bij overeenkomst ter bestemming bij de strandvonderij werd gemeld. Deze goederen werden dan voorlopig in de stadsschuur geborgen en ter zijner tijd verkocht. Na afloop deze afwikkeling werd een gedeelte der opbrengsten uitgekeerd.

Toen op een reis enige kistjes met verse boter werden gevist was het voor den gezagvoerder verleidelijk en vermeend ook wel te verdedigen, dat hij van de gewone regeling afweek hoe met deze boter te handelen. Aan de ene kant de plicht van aangeven bij de strandvonder, dat bij verkopen na enige tijd ontegenzeggelijk zou blijken dat de boter, voor comestibiliteit niet geschikt meer zou zijn. Aan de andere zijde de schaarste van levensmiddelen, ook onder eigen mensen. De kapitein nam het besluit, op eigen verantwoording, dit extra smeerseltje onderling te verdelen. De dankbaren tekenen en vrolijke gezichten der bemanning waren wel een bewijs dat deze regeling uitermate in de smaak viel, ook voldoende compensatie gaf wanneer eventuele wisse wasjes deze regeling zouden achterhalen. Dit is het einde van enige bijzondere gevallen, gedurende een periode van de oorlog op zee, waarin het stoomgastransportvaartuig ‘Vlissingen’ de verzorging van het lichtschip ‘Noord-Hinder’ was opgedragen.

13 December 1957 werd het lichtschip binnengehaald en tijdens de oorlog niet meer uitgelegd. Plichten en zorgen werden hierdoor voor alle hierbij betrokkenen en niet in het minst voor de gezagvoerders aanmerkelijk verlicht. Vele zeevarende zullen met leedwezen..... mist laatste bladzijde

Transcriptie van de oorspronkelijk handgeschreven tekst (hierboven de eerste bladzijde) van Joost Vader, ontvangen via Dhr. J Dijkdrenth te Hoek van Holland. Op een aantal plaatsen is de spelling iets in lijn gebracht met de huidige spellingsregels indien dit de sfeer van het memorandum niet nadelig beïnvloedde.

Rob Vader
Best, 2001